Spraak
- stotteren (haperen, verlengen, blokkeren, meebewegingen)
- broddelen (woorden inslikken, te snel spreken, hierdoor haperen)
- slissen/lispelen (interdentaliteit)
- articulatiestoornissen (bepaalde klanken niet of moeilijk uit kunnen spreken)
- dysarthrie (problemen met praten/slikken na een beroerte)
- neusspraak
- onduidelijk spreken